
Jurisprudentie
BJ6592
Datum uitspraak2009-08-27
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5243 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5243 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Appellant is bij het betreden besluit erkend als burgeroorlogs-slachtoffer in de zin van de Wet. Daarbij is aanvaard dat de gehoorklachten, inclusief zijn vestibulaire (evenwichts)klachten, en de darmklachten van appellant in het vereiste verband staan met het meegemaakte oorlogsgeweld en tot blijvende invaliditeit hebben geleid. Verder is aanvaard dat de psychische klachten van appellant in verband staan met het oorlogsgeweld. Op grond hiervan zijn aan appellant ingaande 1 maart 2007 de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet en enige bijzondere voorzieningen - waaronder een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer - toegekend. De door appellant tevens gevraagde periodieke uitkering is geweigerd op de grond dat appellant nimmer zijn werk heeft behoeven te beëindigen vanwege zijn oorlogsinvalidi-teit. Ook de door appellant bij wijze van bijzondere voorziening nog gevraagde vergoe-ding van vervoerskosten voor het onderhouden van sociale contacten is afgewezen, dit op grond van de overweging dat de voor deze voorziening vereiste medische noodzaak ontbreekt nu zijn oorlogsinvaliditeit hem niet belemmert om van het openbaar vervoer gebruik te maken. De Raad heeft in de voorhanden zijnde gegevens van medische aard geen aanknopingspunt gevonden om het aldus gemotiveerde standpunt van verweerster onjuist te oordelen.
Uitspraak
08/5243 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 27 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 25 juli 2008, kenmerk BZ 8147, JZ/60/2008 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2009. Voor appellant is daar verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1942, is bij het betreden besluit erkend als burgeroorlogs-slachtoffer in de zin van de Wet. Daarbij is aanvaard dat de gehoorklachten, inclusief zijn vestibulaire (evenwichts)klachten, en de darmklachten van appellant in het vereiste verband staan met het meegemaakte oorlogsgeweld en tot blijvende invaliditeit hebben geleid. Verder is aanvaard dat de psychische klachten van appellant in verband staan met het oorlogsgeweld. Op grond hiervan zijn aan appellant ingaande 1 maart 2007 de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet en enige bijzondere voorzieningen - waaronder een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer - toegekend. De door appellant tevens gevraagde periodieke uitkering is geweigerd op de grond dat appellant nimmer zijn werk heeft behoeven te beëindigen vanwege zijn oorlogsinvalidi-teit. Ook de door appellant bij wijze van bijzondere voorziening nog gevraagde vergoe-ding van vervoerskosten voor het onderhouden van sociale contacten is afgewezen, dit op grond van de overweging dat de voor deze voorziening vereiste medische noodzaak ontbreekt nu zijn oorlogsinvaliditeit hem niet belemmert om van het openbaar vervoer gebruik te maken.
1.2. In beroep is namens appellant vooral aangevoerd dat hij zijn werk als stuurman op de grote vaart in 1968 in verband met zijn evenwichtsklachten heeft moeten beëindigen. Die klachten vormen, in combinatie met zijn darmklachten die een direct bereikbare toiletvoorziening vereisen, ook een ernstige belemmering voor het gebruik van het openbaar vervoer, aldus appellant.
Verweerster heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Blijkens de gedingstukken heeft verweerster haar oordeel over de aard van de werkbeëindiging van appellant als stuurman op de grote vaart ontleend aan het op medisch advies daarover gebaseerde standpunt van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad bij de beslissing op een aanvraag van appellant op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Dit standpunt heeft de Raad inmiddels bij uitspraak van 17 januari 2008, nr. 07/1834 WUV, onderschreven. Aangezien in het nu voorliggende geding materieel dezelfde vraag aan de orde is en geen sprake is van nadere medische gegevens, volgt de Raad het oordeel van verweerster onder verwijzing naar de in genoemde uitspraak opgenomen motivering.
2.2. Wat betreft de gevraagde voorziening voor sociaal vervoer heeft verweerster, overeenkomstig uitgebracht medisch advies, in aanmerking genomen dat bij appellant weliswaar sprake is van mobiliteitsproblematiek als gevolg van de causale vestibulaire klachten maar dat hij niettemin met enige regelmaat van het vliegtuig gebruik maakt zodat aangenomen mag worden dat hij ook van andere vormen van openbaar vervoer gebruik kan maken. Verder heeft verweerster erop gewezen dat ook in treinen in het algemeen wel een toiletvoorziening aanwezig is.
De Raad heeft in de voorhanden zijnde gegevens van medische aard geen aanknopingspunt gevonden om het aldus gemotiveerde standpunt van verweerster onjuist te oordelen.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) I. Mos.
HD